1. Tegen 2030 wordt in de EU een daling van de CO2-uitstoot van 54% verwacht, terwijl het streefcijfer 55% bedraagt.

2. In 2030 wordt verwacht dat 41% tot 42% van de energie in de EU afkomstig is uit hernieuwbare bronnen (zon, wind en water). Het doel is 42,5%.

3. In 2023 lag de Europese uitstoot van broeikasgassen 37% lager dan in 1990.

4. De verlaging van de uitstoot van industrie en energieopwekking wordt geregeld via de EU-emissiehandel, waarbij het uitstootplafond jaarlijks daalt.

5. Het verschil tussen de nationale klimaatplannen en het Europese klimaatdoel voor 2030 is voornamelijk te wijten aan de sectoren verwarming van gebouwen, transport en landgebruik. Vijf EU-landen voldoen niet aan hun nationale klimaatdoelen voor 2030.

6. Nederland voldeed in 2024 niet aan het nationale klimaatdoel voor 2030, maar wel aan het ESR-doel (volgens het Planbureau voor de Leefomgeving).

7. De huidige nationale klimaatplannen voorzien in een energiebesparing van 8,1%, terwijl het EU-doel 11,7% is.

8. EU-lidstaten hebben onvoldoende beleid om de concurrentiekracht van hun industrie tijdens de klimaattransitie te waarborgen. Er worden te veel fossiele subsidies verstrekt; veel landen hebben de omvang hiervan niet eens in kaart gebracht.

9. De EU zoekt naar een nieuw klimaatdoel voor 2040. De Europese Commissie streefde aanvankelijk naar een reductie van 90% CO2-uitstoot, maar dit doel staat onder druk. Een alternatief dat onderzocht wordt, is het betalen van andere landen voor hun CO2-reductie, zodat dit meetelt voor de EU-doelstelling.